maandag 12 mei 2014

HR 14 Economie: algemene economie 1

Hoorcollege 21 mei 2014.
Economie.
Algemene economie.

Economie:
* Economie bestudeert de schaarste als snijpunt van onze behoeften en de beschikbare (materiële) middelen.
Spanning tussen wensen en beschikbaarheid. Wij hebben een vraag (als we geld uitgeven willen we dat deze zaken het ook goed doen), maar dat wil je ook bij zaken die je tot je neemt (eten en leefomgeving).  Economie is niet alleen materieel maar ook immaterieel: welzijn. Hoe gaan wij om met reclame, media. Niet zozeer een geld wetenschap maar dit hebben wij er zelf van gemaakt.
* Begrippen welvaart en welzijn.
Veel van ons komen in de zorg terecht. Welvaart: meteriele welvaart à je hebt alles wat je wilt. Welzijn is minder grijpbaar als welvaart. Welzijn is lastig te definiëren. Wat ga je verbeteren aan het welzijn van de mensen? Is dit meetbaar? Economie wilt altijd alles meten. Welzijn en zorg zijn moeilijke en abstracte begrippen. Wat voor de een welzijn is is voor de andere geen welzijn.
* Economie draait niet alleen om geld maar ook om zaken als natuurbehoud, leefniveau en duurzaamheid.
Economie gaat steeds meer over welzijn van de mensen, dieren en natuur. Voorbeeld: wij accepteren het niet langer dat kinderen goedkoop zijn omdat ze zijn gemaakt door kinderen (kinderarbeid).

Consumptie (wat willen wij?) en wat kunnen wij ons veroorloven?). Consumptie, ruim opvatten. En productie: je voegt iets toe wat er eerst nog niet was. Dit kun je ook meten. Je zult bijvoorbeeld een aantal uren doorbrengen met bijvoorbeeld jongeren die in de problemen zitten.

Kapitaalgoederen: dat gene dat je nodig hebt bij je werk (voertuigen, machines) Bij Social Work is dit anders: digitale middelen, rustige werkomgeving, vervoeren, enzovoort. Alle instrumenten die je later nodig hebt om je werk goed te kunnen doen.

De markt (plek waar vraag en aanbod elkaar treffen) en de marktwerking (verloopt het vraag en aanbod goed?).

Goederen (tastbare zaken, als Social Worker zal je niet veel goederen produceren) en diensten (wij zullen over het algemeen diensten aanbieden).

Klassieke economie zegt: (heeft te maken met de overheid, regering) Liberalisme heeft het mee te maken, eigenlijk moet de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeien met de economie. Overheid bemoei je er niet mee, laat de markt zijn werk doen, deze red zich wel. Regelt het zelf wel. Stel vraag en aanbod is niet goed verdeeld: klassieke economie zegt dat, mensen zullen gaan klagen à gemeente inschakelen voor helpende hand aan te bieden. Verder zelf doen: zorg er zelf voor dat vraag en aanbod elkaar goed aanvullen.

Prijsmechanisme: regelt de spanning tussen het vraag en aanbod.

Collectieve sector: alle diensten en goederen die worden aangeboden door de overheid.

Micro- meso (gemeente)- macro (groot, bijvoorbeeld het land): voorbeeld WMO komt (is macro deze beslissing) , dit wordt naar gemeente gebracht hun moeten dat regelen (dit is meso) maar de particulieren instellingen moeten dit doen à dan wordt het op micro niveau gebracht. Niveaus zitten niet vast.

Merit en demerit goederen: merit: overheid vind het nuttig dat wij deze gebruiken (voorbeeld: boeken). Demerit: alcohol, drugs, tabak, enzovoort.

Indexcijfers: vergelijking tussen de prijs van iets in het ene jaar en het andere jaar. Indexcijfers geven de ontwikkeling in de prijzen weer.

Elasticiteit: in hoeverre is de prijs van invloed op het gedrag van consumenten om iets wel of niet aan te schaffen.

Stabiliserings functie: zorgt er voor dat er geen grote verschillen tussen welvaart, vraag en aanbod, inkomsten, enzovoort.

Belastingen (boxensysteem): daarmee regelt de overheid bijvoorbeeld Social Workers, hulpverleners, enzovoort. Belasting is een middel voor de overheid om de zorg voorzieningen te betalen. Belasting kunnen ook geheven worden op producten (alcohol, tabak, benzine, enzovoort). Instrument voor de overheid.

Allocatiefunctie: overheid zorgt voor voorzieningen. Allocatie: voorzieningen.

Verdelingsfunctie: veel mee rop individuele niveau. Gelijkmatige verdeling. Verdelings: geld dat we te besteden hebben.

Structuur: langdurige hardnekkige zaken die goed of niet kunnen gaan (vb: structurele werkeloosheid) Betekend dat het over een langere periode blijft, en geen makkelijke snelle oplossingen à er is dus grondig iets mis.

Conjunctuur: up en downs à tijdelijk geen werk in maatschappelijk werk,  dadelijk gaan veel mensen met pensioenà dan wel weer plaats. Wat nu niet goed is kan na een tijd wel weer goed zijn.

Begroting als sturingsinstrument voor economische beleidsdoeleinden.

Inflatie: is op dit moment laag, gesproken van deflatie. Weinig vraag naar geld, weinig mensen met een eigen bedrijf. Inflatie heeft ook te maken met de wetten die hieraan vast zitten (hypotheek).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten